Middeleeuwse Paleografie

Dossier № 11: Laster!

Algemeen Rijksarchief Brussel, Handschriftenverzameling 730, f. 5r-5v

Inleiding

In dossier 10 zagen we hoe Jan van Beieren, graaf in (niet van!) Holland en Zeeland op 1 juli 1420 een boze brief schreef aan de Brabantse edelen en de stad Leuven die in opstand waren gekomen tegen hertog Jan IV. Hij beschuldigde hen van eedbreuk en ondankbaarheid.

Twee weken later schreven de edelen en Leuven een brief terug, waarin zij de beweringen van Jan van Beieren afdoen als laster. Zij tonen zich hier trouwe en verantwoordelijke Brabanders, die het lot van hertog en hertogdom zeer ter harte gaat. Dat mag waar zijn, maar tussen de regels door wordt ook duidelijk dat de edelen azen op een plaatsje in de hertogelijke raad, waarop zij recht menen.

Uiteindelijk gaat deze, en de vorige brief, vooral over de moderne vraag wat de verantwoordelijkheid van de vorstelijke raad is voor het algemeen belang van het vorstendom en voor de persoon van de vorst.

Fysieke beschrijving

Het afschrift van de oorkonde is geschreven in een vijftiende-eeuwse cursiva. De tekst is opgenomen in een klein papieren cartularium. Ketting- en haarlijnen zijn goed zichtbaar. Een latere, (negentiende-eeuwse?) hand heeft met potlood enkele aantekeningen gemaakt. De tekst is, eveneens met potlood, doorgestreept.