Middeleeuwse Paleografie

Dossier № 10: Eedbrekers, ondankbare honden!

Algemeen Rijksarchief Brussel, Handschriftenverzameling 730, f. 4v-5r

Inleiding

Anno 1420 liep de spanning in Brabant hoog op. Hertog Jan was onder invloed geraakt van een groepje raadgevers die vooral op hun eigen gewin uit waren. Hun grootste succes was nog wel dat zij een wig wisten te drijven tussen hertog Jan en zijn echtgenote Jacoba van Beieren. Met Pasen (7 april) 1420 verliet Jacoba na een diepe vernedering het hof van haar echtgenoot, om er nooit meer terug te keren.

Een aantal feodale edelen en de stad Leuven verzetten zich tegen deze ontwikkelingen. Zij waren hun eigen plaats in de schaduw van de macht kwijt, en bovendien werd door de hele toestand het dagelijks bestuur in Brabant ernstig bedreigd. De verstoting van Jacoba was daarnaast een grote vlek op het blazoen van het hertogdom. Zij beriepen zich op het algemeen belang van de Brabanders en probeerden het verzet tegen hertog Jan en zijn kliek te mobiliseren.

Natuurlijk waren er ook profiteurs aan de zijlijn. Een daarvan was Jan van Beieren, de oom van Jacoba, die maximaal profiteerde van de ruzie tussen zijn nichtje en Jan van Brabant. Hij wist zo de hand te leggen op de graafschappen Holland en Zeeland. Dan moest hij er wel voor zorgen dat de feodale edelen en de steden de dubieuze beslissingen van Jan IV accepteerden. Met deze brief roept hij de edelen de stad Leuven op om gehoorzaam te blijven aan hun landsheer.

In deze brief klinkt ook een meer fundamentele tegenstelling door. Jan van Beieren beroept zich op het onbreekbare karakter van de eed tussen vorst en onderdaan: als een vorst eenmaal gehuldigd is, is de verbondenheid niet te herroepen, en moet men hem onvoorwaardelijk gehoorzamen. De onderdanen vinden dat vorst moet handelen in het belang van de gemeenschap waarvan hij het hoofd vormt.

Fysieke beschrijving

Het afschrift van de oorkonde is geschreven in een vijftiende-eeuwse cursiva. De tekst is opgenomen in een klein papieren cartularium. Ketting- en haarlijnen zijn goed zichtbaar. Een latere, (negentiende-eeuwse?) hand heeft met potlood aantekeningen gemaakt. De tekst is, eveneens met potlood, doorgestreept.